Vraag een geoloog naar goede herinneringen aan haar/zijn studietijd en tien tegen een zal het antwoord het woord ‘veldwerk’ bevatten. Veldwerk: stenen zien in het echt, voelen, leren kijken, oog krijgen voor afmetingen in ruimte en tijd, voor variatie en variabiliteit op grote tot heel kleine schaal; plannen, organiseren. Een ervaring van onschatbare waarde. Maar dan komt door een virus dat veldwerk tot stilstand. Wat nu? Een rondgang langs de Nederlandse aardwetenschappelijke opleidingen. Onderstaand artikel geschreven door Frédérique van Schijndel, is uitgekozen als uitgelicht artikel van Geo.brief 2020-7&8 (gratis voor leden van het KNGMG). Wilt u lid worden van het KNGMG, dat kan via deze link.

Ja, wat nu? Als we niet het veld in kunnen, hoe kunnen geologen in spé dan hun veldervaring opdoen? Om het spreekwoord te parafraseren: als de student niet tot de berg kan komen, hoe kan de berg dan tot de student gaan? Uit de antwoorden die we op onze vragen kregen blijkt één ding heel duidelijk: men heeft alles op alles gezet om de studenten een alternatief te bieden dat de werkelijkheid zo dicht mogelijk benadert. Creatief en gedreven. Zo heeft de Vrije Universiteit Amsterdam een virtueel veldwerkgebied ‘gebouwd’ waarin de studenten achter hun computer kunnen rondlopen en waarnemingen kunnen doen. Om dat voor elkaar te krijgen reisden, toen de grenzen in het voorjaar weer open gingen, vier docenten in twee auto’s spoorslags naar Spanje om stenen te verzamelen, foto’s te nemen, metingen te doen en op locatie kennisclips (een video van vijf à tien minuten waarin je een specifiek thema toelicht) te maken. Met dat materiaal werkten de studenten in kleine groepjes afwisselend op de universiteit, waar ze het fysieke materiaal konden bestuderen en in het landschap plaatsen, en thuis in de virtuele ‘werkelijkheid’, waar op aangegeven plaatsen vragen werden gesteld en opdrachten werden gegeven. Google Earth bleek onmisbaar! Ook de eerstejaars VU studenten geologie en fysische geografie die normaliter in Brabant een oefening doen aan de hand van boringen langs een tracé van west naar oost op de Brabantse Wal, deden dat dit jaar op alternatieve wijze. Na een inleidende virtuele excursie haalden zij boorgegevens op uit de database van het DINOloket (waar de gegevens van de afgelopen 25 jaar VU-boringen zijn opgeslagen), en op basis daarvan bepaalden zij hun boortransecten om, zoals de opdracht was, de ontstaansgeschiedenis van de Nederlandse kustvlakte te reconstrueren. De begeleiders waren verrast hoe snel en effectief de studenten de gegevens wisten te vinden en gebruiken.

De voordelen van schetsen in het veld: bewust kiezen wat je wel en niet tekent, en bepalen wat je verderop verwacht tegen te komen. Veldboekje en foto: João P. Trabucho Alexandre

Binnen en buiten / Ook in Delft moest een oplossing gezocht worden voor de Bachelor en Master veldwerken. Een eerstejaarscursus reisde digitaal naar de Ardennen en de Eifel, waarbij aan de hand van foto’s van de excursiepunten vragen beantwoord moesten worden. Volgens de studenten leerzaam, maar niet makkelijk. Het tweedejaars karteerwerk in Zuid-Frankrijk werd, in de hoop dat er toch gereisd kon worden, voorbereid met satelliet- en luchtfoto’s, geologische kaarten, literatuur, en Google Street View. Daarmee werd een voorlopige interpretatie van het gebied gemaakt, inclusief een veldplan van te bezoeken locaties. In de laatste twee weken van de zomervakantie kon het veldwerk gedeeltelijk, vrijwillig, en onder strenge condities, gelukkig toch plaatsvinden. De studenten trokken op in groepjes van drie, regelden zelf hun vervoer en verblijf en hadden alleen contact met begeleiders, niet met andere studenten. Gelukkig is er niemand besmet geraakt. Het veldwerk voor de Masteropleiding werd in eerste instantie verschoven naar begin september, maar struikelde alsnog toen het gebied in Noord-Spanje rood kleurde. Dit veldwerk is nu uitgesteld tot 2021.

In Nederland / Dat thuisblijven niet hetzelfde hoeft te zijn als binnen zitten bewees het vak Vulnerability Assessments of Geo-Ecosystems, onderdeel van de Master Aardwetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam, dat analyseert hoe verschillende landschappen op verschillende manieren worden gemanaged en beheerd. Dus niet naar Tenerife dit jaar, maar drie alternatieven in Nederland: Texel (bodemvruchtbaarheid, kwetsbaarheid landschappen), Rhenen (veelheid gebruiksfuncties en conflicterende belangen) en Limburg (landgebruik en geologie, erosie). Gebieden met een zeer uiteenlopende geschiedenis en ontwikkeling, maar alle drie verrassend geschikt om de studenten in koppels van twee te leren om goed en kritisch naar het landschap te kijken en zelfstandig hun antwoorden op vragen te laten zoeken. In Wageningen zijn de excursies en veldwerken aan het eind van het collegejaar afgelast. Virtuele excursies met Google Earth en kennisclips, en werken met veldwerkgegevens uit voorgaande jaren hebben dat gedeeltelijk kunnen opvangen. En verder werden de studenten aangespoord om veldwerk in de omgeving van hun verblijfplaats (vaak bij ouders) te doen en de gegevens daarna in groepjes met anderen te bespreken en analyseren.

Gesteentebeschrijving tijdens alternatief veldwerk op de VU. Foto: Bernd Andeweg

Tremp / Een belangrijk onderdeel van de opleiding aan de Universiteit Utrecht (UU) is het veldwerk aan het einde van het tweede jaar in Tremp. Een ideale omgeving om studenten een bekkenanalyse te laten maken, maar dit jaar onbereikbaar. Het thuis-alternatief focuste op twee aspecten: 1) wat doe je voordat je met veldwerk begint, en 2) wat doe je daarna met de gegevens, welk verhaal kun je ermee maken. Bij de voorbereiding werd het geografisch informatiesysteen QGIS gebruikt, een open source pakket dat niet te zwaar is voor een studentencomputer. Ondersteund door onder meer alle informatie die de Geologische Dienst van Catalonië vrij op internet beschikbaar stelt, konden de studenten zich buigen over vragen als: wat kun je verwachten, waar zou je een ontsluiting willen bekijken, waar verwacht je contacten, breuken, welke units ga je tegenkomen, welke lithologie, welke facies; maak vast een voorbereidend stratigrafisch log. En met de later beschikbaar gestelde velddata werden hekdiagrammen en paleostroomanalyses gemaakt. Een oefening in het interpreteren van gegevens, en in het herkennen van de kwaliteit – en de beperkingen daarvan. Met name het onderdeel ‘voorbereiding’ is heel goed bevallen, niet alleen bij de UU. Ook de Hogeschool Utrecht, waar het gebruikelijke veldwerk op Sicilië voor de cursus ‘Systeem Aarde’ van de eerstegraadslerarenopleiding niet door kon gaan, noemt dit nadrukkelijk. Met de beschikbare hulpmiddelen (foto’s, drone beelden, Google Earth, kaarten) is nu een goed alternatief ontwikkeld dat ook in andere omstandigheden, als een student om welke reden dan ook (werk, financiën, visaproblemen) niet op veldwerk kan gaan, ingezet kan worden. Punt van aandacht: een goede, laagdrempelige, digitale begeleidingsstructuur.

Elke velddag stonden op de VU boeken met strak georiënteerde kaft klaar om helling en strekking te meten. Met Google Earth moest de bijbehorende locatie gezocht worden. Foto: Bernd Andeweg

Een alternatief? / Alle opleidingen hebben creatieve oplossingen bedacht en uitgevoerd, maar hoe werkelijk volwaardig kunnen alternatieven zijn? Zal, kan, het fysieke veldwerk blijvend vervangen worden? Daarover zijn de meningen duidelijk: Nee. De essentie van veldwerk: de onzekerheden, het keuzes moeten maken, het teveel of tekort aan data, de heterogeniteit van gesteenten, het leren kijken op verschillende schaal, het zijn vaardigheden die alleen in het ‘echte’ veld geleerd kunnen worden. De digitale mogelijkheden zijn veel en goed, en zullen waarschijnlijk alleen nog maar beter worden, maar het besef van tijd en ruimte kan moeilijk achter het computerscherm worden verkregen. Wel heeft deze zomer voor een stoomcursus digitaal onderwijs gezorgd. Daar is veel van geleerd, door iedereen. Naast de vakinhoudelijke beperkingen van het digitale veldwerk noemen docenten en studenten ook het ‘sociale’ gemis. Met elkaar (moeten) werken, met elkaar kunnen overleggen, dat kan niet in een digitale groepsbijeenkomst. Samen na een velddag een biertje drinken en moeilijkheden/vragen/frustraties waar je tegenaan bent gelopen bespreken en delen, is een ideale manier om te ontspannen en weer geïnspireerd te raken. Dat is er niet als je thuis alleen achter je scherm zit, en dat maakt het werk zwaarder. Behalve feitelijke digitale mogelijkheden als foto’s, 3D-modellen, kennisclips, en niet te vergeten Google Earth en andere on-line resources en interfaces, zijn er diverse nationale databronnen waar de docenten uit hebben kunnen putten. Denk aan TNO met GeoTOP en DINOloket, het AHN (Actueel Hoogtebestand Nederland), WEnR (Wageningen Environmental Research), het Kadaster. Maar: niet alle data zijn even bruikbaar. Vaak zijn alleen beperkte, gestandaardiseerde gegevens beschikbaar, waar de oorspronkelijke data in informeler format mogelijk nuttiger zouden zijn. Daar verbetering in te brengen is een wens voor de toekomst.

Hoe verder? / Ondanks alles bleek er veel te kunnen, maar er zijn ook zorgen. Praktische zorgen over rooster-technische zaken: kun je een online veldwerkvak halftijds volgen zonder dat de kwaliteit verloren gaat, kunnen we dat wel goed begeleiden?; hoe moeten we voor komend seizoen plannen: naar het buitenland of alles digitaal, of een tussenvorm: wel naar buiten, maar niet naar Spanje of Frankrijk? En hoe zorgen we ervoor dat de docenten niet verdrinken in voortdurend aanpassen en bijsturen? Kunnen zij, en ook de PhD-studenten, hun eigen veldwerk wel blijven doen? In Utrecht is de ontwikkeling van ‘The Utrecht Companion to the Earth’, een app die het studentenveldwerk effectiever moet doen verlopen en waarvoor de makers in 2019 op het NAC de eerste prijs in de posterwedstrijd wonnen, stil komen te liggen. Zorgen natuurlijk ook voor de toekomst van studenten: moeten we straks geologen afleveren die nooit het veld in zijn geweest? Die niet de gelegenheid hebben gehad zich een essentieel onderdeel van het vak eigen te maken. En dan gaat het niet zozeer om het herkennen van stenen, dat kun je thuis ook leren, maar wel om het ontwikkelen van een ‘gevoel’ voor wat stenen kunnen vertellen door hoe, en waar, en in welke samenhang we ze zien in de ontsluiting. Veldwerk is soms afzien, maar boven alles een leerschool die meer dan alleen feitenkennis oplevert. Over het algemeen toch goed verlopen, dat ‘veldwerk’. Maar daarin schuilt meteen ook een gevaar. Veldwerk is duur en arbeidsintensief. Zal het succes van alle digitale inspanning aangewend kunnen worden als reden om het veldwerk dan maar helemaal definitief op te doeken?

KNGMG / De veldwerkproblemen van de opleidingen Aardwetenschappen gaan het KNGMG niet in directe, feitelijke, praktische zin aan, maar misschien wel in ondersteunende zin. In veel instituten, organisaties en bedrijven is informatie voor handen die zeer nuttig zou kunnen zijn voor het (digitale) onderwijs. Er zijn commerciële mogelijkheden om jonge, pas beginnende geologen fysieke veldkennis bij te brengen die ze nu, noodgedwongen, niet tijdens de opleiding kunnen opdoen. Zou het KNGMG deze partijen bij elkaar kunnen brengen? De verbindende schakel zijn tussen vragers en mogelijke aanbieders? De nieuwe naam luidt: KNGMG voor Aardwetenschappers. Voor de professionals van nu, maar ook voor de professionals van morgen!

Met dank aan (in alfabetische volgorde) Bernd Andeweg (VU), Kay Beets (VU), Jan Kees Blom (TUDelft), Kim Cohen (UU), Rik Hoedemaker (TUDelft), Kenneth Rijsdijk (UvA), Tim Schuring (Hogeschool Utrecht/St Bonifatiuscollege Utrecht), Harry Seijmonsbergen (UvA), João Trabucho (UU), Jacob Wallinga (WUR).