Vulhut op het terrein van het KNMI in de Bilt, waar een ballon met helium wordt gevuld. De met helium gevulde weerballonen vullen de metingen bij het aardoppervlak aan met gegevens van de bovenlucht. De resultaten worden radiografisch naar De Bilt gestuurd. Vandaar dat weerballonnen ook wel radiosondes worden genoemd.
De sonde bereikt doorgaans een hoogte van tussen de 17 en 25 kilometer. Tijdens de vlucht, die één tot twee uur duurt, worden metingen verricht op het gebied van temperatuur, luchtvochtigheid en luchtdruk. Uit de positie van de sonde worden windrichting en -snelheid berekend. Bron: KNMI

Het KNMI laat sinds 21 maart meer weerballonnen op om de betrouwbaarheid van de weersverwachting op peil te houden. Door de maatregelen die genomen zijn om de verspreiding van het coronavirus te beperken, is het vliegverkeer voor een groot deel stilgevallen. Hierdoor krijgt het KNMI minder gegevens binnen over de bovenlucht. Vliegtuigen zijn een van de belangrijkste bronnen van waarnemingen die bij het maken van onder meer weersverwachtingen worden gebruikt.

Uit gegevens van vliegtuigen kunnen bijvoorbeeld temperatuur en windsnelheid- en richting berekend worden. Een andere manier om die informatie te verkrijgen, is door het oplaten van weerballonnen. Dagelijks wordt door het KNMI één ballon opgelaten, sinds zaterdag 21 maart zijn dit er twee per dag. Het KNMI is niet de enige weerdienst die meer weerballonnen, ook wel radiosondes, oplaat. Ook de weerdiensten van bijvoorbeeld Zweden, Finland en Hongarije doen dit om te zorgen dat de weersverwachting betrouwbaar blijft.

Lees het hele artikel via deze link.